Wettelijke zorgplicht en asbesthoudende daken

Door Minouche van de Ven

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 23 mei 2018 een uitspraak gedaan over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang in verband met het vrijkomen van asbestdeeltjes. Na een brand in loodsen met asbesthoudende golfplaten zijn asbestdeeltjes in de omgeving aangetroffen. De eigenaar van het pand saneert zijn eigen terrein en een aangrenzend terrein. Maar de verderop gelegen percelen, waar eveneens asbestdeeltjes zijn neergekomen, saneert hij niet. Burgemeester en Wethouders van Amersfoort (B&W) passen ten aanzien van deze percelen spoedeisende bestuursdwang toe. Dit houdt in dat de eigenaar van de loodsen direct, zonder voorafgaande last, te horen krijgt dat B&W de sanering van deze percelen zullen laten uitvoeren en de kosten daarvan op hem zullen verhalen. Het schriftelijke besluit tot toepassing van de spoedeisende bestuursdwang volgt kort daarna. Deze bestuursdwang kan plaatsvinden in spoedeisende gevallen, als er sprake is van een overtreding van een wettelijke regel die door een bestuursorgaan kan worden gehandhaafd.

B&W baseren hun besluit op de overtreding van de zorgplicht in artikel 1.1a lid 1 Wet milieubeheer (Wm): "Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht.” Volgens het tweede lid van dit artikel moet hieronder worden verstaan dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten. Hieraan is de voorwaarde verbonden, dat het in redelijkheid van diegene kan worden verlengd dat hij zijn handelen achterwege laat, danwel dat hij alle maatregelen neemt die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, zodat de nadelige gevolgen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.

De eigenaar van het pand voert in beroep aan dat hij deze zorgplichtbepaling niet heeft overtreden, omdat er geen verbod geldt tot het hebben van asbesthoudende daken. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 10 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1245). Daaruit volgt dat een eigenaar van een pand, die na het vrijkomen en de verspreiding van asbest ten gevolge van een brand nalaat maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen of te beperken c.q ongedaan te maken, redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt. De Afdeling benadrukt dat de eigenaar op de hoogte was van de aanwezigheid van de asbesthoudende dakbedekking. Hij heeft als eigenaar van de loodsen het risico genomen dat bij brand asbestdeeltjes vrijkomen en de omgeving wordt verontreinigd. Door niet de maatregelen te nemen, die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om nadelige gevolgen voor andere percelen te voorkomen, beperken of ongedaan te maken, heeft hij artikel 1.1a Wm overtreden.

De eigenaar bestrijdt ook de spoedeisendheid van de toegepaste bestuursdwang. Hij is van mening dat B&W hem een last onder dwangsom met een (korte) begunstigingstermijn hadden moeten opleggen om zelf de verontreiniging op andere percelen op te ruimen. Dat hadden zij volgens hem moeten doen, toen duidelijk werd dat ook andere percelen verontreinigd waren.

De Afdeling overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat asbest een gevaarlijke stof is. De Afdeling weegt ook mee dat B&W spoedeisende bestuursdwang hebben toegepast, nadat de eigenaar aangaf geen uitspraken te willen doen over de verontreiniging van andere percelen; hij wilde wachten op de bevindingen van zijn verzekering. De verzekeringsagent heeft dezelfde dag nog te kennen gegeven dat de verzekering alleen de sanering van het eigen terrein en het aangrenzende perceel dekt. De gemeente heeft vervolgens ook op die dag een deskundig onderzoek laten uitvoeren naar de vervuiling van andere percelen in de omgeving. Op basis van het advies van de deskundige hebben B&W het gebied onmiddellijk afgegrendeld en saneringsmaatregelen in gang gezet. Dit gebeurde, nadat de handhavingsambtenaar van de eigenaar van de loodsen had begrepen dat hij geen actie zou nemen ten aanzien van de percelen waarvoor zijn verzekering geen dekking bood. De handhavingsambtenaar heeft op dat moment mondeling mededeling gedaan van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Deze omstandigheden maken volgens de Afdeling voldoende aannemelijk dat ernstige nadelige gevolgen zijn ontstaan of acuut dreigden te ontstaan voor mens en milieu. Dus mocht spoedeisende bestuursdwang worden toegepast.

De eigenaar meent dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang in redelijkheid niet voor zijn rekening kunnen komen. De Afdeling overweegt (zie ook de uitspraak van 10 mei 2017: ECLI:NL:RVS:2017:1245) dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Voor het maken van een uitzondering kan aanleiding bestaan, indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Verder kunnen andere bijzondere omstandigheden het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van kostenverhaal. In dit geval valt de eigenaar een verwijt te maken dat hij de vervuiling van andere terreinen dan zijn eigen terrein en het naburige terrein niet heeft gesaneerd, omdat daardoor nadelige gevolgen voor mens en milieu konden ontstaan. Reeds hierom kan volgens de Afdeling de mate waarin het algemeen belang is betrokken bij het ongedaan maken van de situatie, geen aanleiding geven voor het oordeel dat Burgemeester en Wethouders geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal hadden behoren af te zien. Van bijzondere omstandigheden die nopen tot het afzien van kostenverhaal is evenmin gebleken.

Tot slot betrekt de Afdeling het kostenbesluit bij het beroep tegen de spoedeisende bestuursdwang. Een deel van de in rekening gebrachte kosten wordt in mindering gebracht, omdat deze zijn gemaakt voor werkzaamheden waarvan niet aangetoond is dat deze samenhangen met de sanering. Na aftrek van deze kosten resteert een bedrag van ruim EUR 380.000,- dat op de eigenaar van de afgebrande loodsen wordt verhaald.

De volledige uitspraak vindt u hier: https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=95197&summary_only=&q=afdeling