Algemene regels Activiteitenbesluit windturbines mogen worden gebruikt voor bepaling goed woon- en leefklimaat

Door Minouche van de Ven

De Afdeling oordeelde in haar uitspraak van 7 maart 2018 over de vervanging van 7 windturbines langs het Noordhollands kanaal in de kern Breezand (gemeente Noorhollandse Kroon). Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben hiervoor onder toepassing van de provinciale coördinatieregeling een omgevingsvergunning verleend, waarbij een afwijking van het bestemmingsplan is toegestaan. Het gezamenlijk vermogen van de nieuwe turbines is 6.7 MW. Hoewel dat niet uit de uitspraak blijkt, worden er kennelijk minder turbines teruggeplaatst, maar wel met een groter vermogen dan de oude. Omwonenden vrezen voor een toename van geluidhinder. Zij wijzen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 oktober 2016 inzake de reikwijdte van de strategische milieubeoordeling als bedoeld in richtlijn 2001/42/EG (SMB-richtlijn). De SMB-richtlijn vult de Europese Mer-richtlijn aan in die zin dat in een vroegtijdig stadium een breed scala aan plannen en programma’s moet worden onderworpen aan een beoordeling van milieueffecten, zodat daarmee rekening kan worden gehouden vóór vaststelling en/of uitvoering van die plannen of programma’s. Het Hof heeft in het arrest van 27 oktober 2016, dat betrekking heeft op algemene regels voor een Vlaams windpark, overwogen dat het begrip “plannen en programma’s” als bedoeld in de SMB-richtlijn ook kan zien op normatieve handelingen die bij wet of besluit zijn vastgesteld. Een regelgevend besluit dat verschillende bepalingen voor de installatie van windmolens bevat, die moeten worden nageleefd bij de afgifte van administratieve vergunningen voor de aanleg en exploitatie van dergelijke installaties, vallen daarom volgens het Hof onder het begrip „plannen en programma’s” in de zin van de SMB-richtlijn. De Afdeling zou dus de vraag moeten beantwoorden of Gedeputeerde Staten uit mogen gaan van de in het Activiteitenbesluit neergelegde regels voor windparken, waaronder regels voor geluid, of dat de betreffende regels in het Activiteitenbesluit onverbindend zijn c.q. buiten toepassing moeten blijven. Zij zijn immers nooit aan een beoordeling in de zin van de SMB-richtlijn onderworpen. Het is mij niet duidelijk of appellanten hun beroepsgronden in deze zin hebben geformuleerd. In ieder geval slaagt hun beroep niet. Gedeputeerde Staten voeren in hun verweer aan dat wat er ook zij van de overwegingen van het Hof, zij hebben bij de verlening van een omgevingsvergunning aansluiting mogen zoeken bij de algemene geluidregels in het Activiteitenbesluit om te beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De Afdeling volgt dit verweer met de bekende overweging dat het aan de betrokken omwonenden is om met een (tegen)onderzoek aan te tonen dat de bedoelde regels redelijkerwijs niet toereikend zijn als beoordelingskader voor een goed woon- en leefklimaat. De opmerking van omwonenden dat de algemene geluidregels in het Activiteitenbesluit niet streng genoeg zijn, omdat er een clustering optreedt van geluid en er daarom maatwerkvoorschriften nodig zijn, vindt de Afdeling daarvoor onvoldoende. Deze overweging, die van appellanten bewijs verlangt ter ontkrachting van het standpunt van het bestuursorgaan, is uit procesrechtelijk oogpunt begrijpelijk. Maar het roept wel de vraag op waarom appellanten met een (tegen)onderzoek moeten aantonen dat de algemene regels in het Activiteitenbesluit onvoldoende bescherming bieden, als het evident is dat de Nederlandse regering deze regels nooit aan een onderzoek in de zin van de SMB-richtlijn heeft onderworpen. Of deze regels voldoende bescherming bieden blijft dus in het midden. Dit lijkt een zwakke schakel in het Activiteitenbesluit, die in volgende procedures kan terugkeren, totdat de regering bij een aanpassing van het Activiteitenbesluit alsnog de beoordeling uitvoert die de SMB-richtlijn verlangt. Tegen het ontwerp van zo’n aanpassing, die steeds voor inwerkingtreding wordt gepubliceerd, kan een ieder zijn zienswijze naar voren brengen. Het buiten toepassing laten van bepaalde regels in verband met de uitspraak van het Hof wordt in deze zaak wel aangevoerd, als het gaat om de berekening van veiligheidsaspecten van de turbines. De Afdeling overweegt terecht dat dit niet kan worden toegewezen, alleen al omdat het Handboek risicozonering windturbines, waarin de berekeningsmethode is neergelegd van de veiligheidsrisico’s van windturbines, geen wettelijke regeling betreft. Tot slot is deze uitspraak interessant, omdat een aantal omwonenden aanvoert dat de turbines over hun gronden draaien en zij daarvoor geen toestemming hebben gegeven. Naar hun mening is er dus sprake van evidente privaatrechtelijke belemmeringen die aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staan. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 27 februari 2013 en voegt daaraan toe dat het evidente karakter van de privaatrechtelijke belemmering niet overtuigend is. De Belemmeringenwet privaatrecht biedt namelijk de mogelijkheid om een gedoogplicht op te leggen voor de overdraai van windturbines. De volledige uitspraak is hier te lezen.